KUnsT
- Jan Meeus
- 16 nov 2024
- 3 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 10 aug

Ik zweet me te pletter.
‘Lukt het, Maurice?’
Daan zeilt mijn richting uit met een bezorgde frons boven zijn brilletje, zich een weg banend door de horde zwetende huismoeders die elke woensdagnamiddag op zijn voorspraak hun artistieke hemelvaart alsnog hopen waar te maken. Hij wordt in zijn vaart gestopt door een grijze paardenstaart met indrukwekkende boezem. Kirrend trekt ze hem mee bij de arm.
Ik kijk weer naar het model. Ooit was deze tafelberg van mals blauwwit vlees misschien wel de vangst van de avond. Lang geleden, op rook- en bierovergoten cantussen toen Boudewijn zijn volk nog vroom aanstaarde vanop de briefjes van twintig frank waarmee je aan de toog een grote pint kon kopen en zelfs nog kleingeld terugkreeg - óók met Boudewijn erop.
Ik concentreer me op de bijzondere kanteling van haar heupen, de verkorting van haar dijbeen. Haar roze tabernakel grijnst me onbeschaamd, onbedekt, ontuchtig toe vanuit de schaduw van haar opgetrokken knie. Ik kijk snel weer op mijn blad. Ik veeg met de muis van mijn hand haar spelonk kwansuis als een vlek tussen de contourlijnen van het lijf op mijn blad, levensgroot en sprekend gevangen in gitzwarte kool en troebele lijnen.
In tegenstelling tot borsten is de vagijn het deel van de vrouw waaraan haar leeftijd het minst van al is af te lezen, bedenk ik. Toon mij er een en vraag me hoe oud ze is, ik zou het niet weten. Vreemd dat vrouwen er niet veel meer mee te koop lopen. Ik zou alvast niet klagen. Ik verbaas me over mijn eigen gedachtesprongen. Arlette is straks maar beter blij me te zien. Haar bloem heeft nog niets aan frisse zinnelijkheid ingeboet, vind ik. Zij is gezegend met een hebbeding waarvan de fysionomie me herinnert aan mijn allereerste seksploten.
Tinneke. Tinneke nog wat. Ik veertien, zij zestien of zo. De meeste jongens die ik kende, hadden haar al binnengedaan en bepoteld, ook sommige van hun vaders, bleek later. Mooi was ze niet, pienter evenmin, maar ze lustte er pap van. Toen ik aan de beurt kwam, voelde ik me de koning te rijk, al had ik mezelf eerder in brand gestoken dan dat toe te geven. Wie het met Tinneke deed, wist dat het maar duurde zolang het duurde, en het was cool om dat ook cool te vinden. Het gedaan te hebben met Tinneke was helemaal niks om mee uit te pakken, maar het niét met Tinneke gedaan hebben nog veel minder.
Op de min een in de garage van het appartementsgebouw waar zij woonde, kusten wij lang en hevig en vooral heel vochtig. Ik herinner me tot vandaag haarscherp het zweet, het speeksel, de bankschroef in mijn maag en de geur van koude banden in die garage. Voor mij heeft de geur van autobanden nog altijd iets sensueels. Achter een brede bakstenen pilaar ging haar hand op zoek in mijn voetbalshortje en met haar trofee stevig in de knuist probeerde ze schokkerig haar arm op een neer te bewegen. Met haar vrije hand greep ze de mijne en duwde die onder haar rok, in haar broekje. Ze giechelde in mijn oor dat ik haar nu blij mocht maken. Ik zei van ja, ik deed niks. Het was meer dan mijn jongenszieltje op dat moment kon bevatten.
‘Gaat het, Maurice?’
Daan taxeert mijn tekening in de wetenschap dat hij geen seconde uit de ooghoeken van zijn discipelen verdwijnt.
‘Die heup, Maurice, die heup.’
Hij neigt zijn hoofd, knijpt zijn linkeroog tot een spleetje, schudt van nee en zucht. Met de toppen van zijn vingers veegt hij over mijn heup. Haar heup. Op mijn blad. Warm dat het hier is. Dat model ligt hier natuurlijk zonder kleren. Volgende keer aan denken, denk ik. Mijn stukje houtskool breekt af. Kut. Ik wil naar huis.
Die eerste aanraking met het warme weke vlees. Puur op de tast vormde zich daar in mijn verhitte jongensgeest een pril beeld van iets wat ik nog nooit had gezien, laat staan gevoeld. Dit was het ultieme, het sublieme, het geheimzinnige, het heilige, het vulgaire, het verbodene, het mirakel, het volmaakte, het enige wat een mens ooit zou moeten willen, de geilige graal.
Arlette openbaarde me de rest van de vrouw. En dat er meestal meer poëzie schuilt in een verwelkte roos dan in een jonge knop. Een zinnelijke tegenspraak die ik al mijn hele leven tracht te vangen op papier of doek. Ooit in gedreven artiestenmodus met vurige trawanten, vandaag tegen beter weten in op woensdagnamiddag met zere knieën in een heetgestookt klaslokaaltje. Perkamenten pathetiek met de geur van goedkope haarlak. Op zoek naar toch nog dat morzeltje onsterfelijkheid, al was het maar voor even.
Ik rol mijn papier op en vertrek. Naar huis. Naar Arlette.
Opmerkingen