Een vrouw met een baard
- Jan Meeus
- 4 jan 2022
- 6 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 25 apr 2024

- Vertel eens Meeuske, wat is er dan wel zo verschillend aan een man en een vrouw?
In die tijd werd je op school aangesproken met je achternaam, en het verkleinwoord was toen allerminst een uiting van affectie.
- Ik weet niet, meester.
- Waarom moest ge dan lachen?
- Ik lachte niet, meester.
Maar hij had haarscherp geregistreerd hoe ik gniffelde toen hij het onderwerp ter sprake bracht. Perverse pretoogjes achter gelige brilglazen. Hij had me in het vizier. Ik hoorde hoe de klas in een knip stilviel. Iedereen blij dat ik het was. Alle ogen op Meeuske.
Begin jaren zeventig was seksualiteit iets waar openlijk uitsluitend eerbiedig over werd gefluisterd, als je dat al deed. Lachen, nooit. Toch niet in een vijfde leerjaar en al zeker niet voor een volle klas.
Was het omdat hij op de ene of andere manier aanvoelde dat dit bij mij net iets dieper sneed dan bij de meeste andere kinderen? Dat ik liever een arm zou laten amputeren, dan het woord seks ten overstaan van mijn ouders te moeten uitspreken? Hij had mijn vader al bij zich op oudercontact gehad. Wist of voelde hij hoe gevoelig een en ander was, of kon zijn? Hoe dan ook, hij wist me weer te vinden. Nog maar eens.
- Meeuske, wat is er zo grappig aan de verschillen tussen de man en de vrouw?
- Ik weet het niet, meester. Niks, meester.
Ik hoorde hoe mijn beste vrienden luidkeels lachten. De meester ook. Hij rook bloed.
- Vertel, Meeus, of wilt ge er liever tien bladzijden opstel over schrijven?
- Nee, meester.
Ik proefde zijn pret.
Een vriend van me is nu onderwijzer in het college waar ik ooit lagere school liep. Het is te zeggen, tot en met het vijfde leerjaar. Toen mijn ouders naar de stad verhuisden, werd ik geparkeerd op een school daar in de buurt, waar ik het zesde leerjaar mocht uitzitten.
Van die vriend vernam ik dat mijn onderwijzer van het vijfde leerjaar al vele jaren dood is. Naar het schijnt had hij de hand aan zichzelf geslagen, en niet in de betekenis die dat nu weleens heeft. Het was nogal een spel geweest, daar toen in dat grote, streng katholieke sint-jongenscollege ten noorden van Antwerpen. En nog meer in de rest van de gemeente. Naar het schijnt, want heel veel werd er niet over aan de grote klok gehangen. Het moet een paar jaar na mijn vertrek zijn geweest, schat ik.
- Hoe zit het, Meeuske?
Ik herinner me hem nog heel goed. Ik vraag me af of zijn wanhoopsdaad een gevolg is geweest van voortschrijdend zelfinzicht, of dat hij inderdaad, zoals ik nu aan hem terugdenk, gewoon gestoord was.
Tot op vandaag krijg ik van de gedachte aan de man een ranzig smaakje in mijn mond. Een schriel mannetje van zowat halverwege de dertig - als kind is het haast onmogelijk om de leeftijd van volwassenen in te schatten, maar voor de wedersamenstelling van mijn herinnering heb ik besloten dat het zoiets moet geweest zijn - met een spits driehoekig gezicht en een straffe baardgroei van het soort dat je minstens tweemaal per dag moest scheren om tot 's avonds toonbaar onder de mensen te kunnen blijven komen.
Dat was mijn meester van het vijfde leerjaar. Altijd glimmend gladgeschoren, glimmend vooral, met een zwartblauwe waas aan de onderkant van zijn gezicht, wat hem iets duivels gaf. En ja, dat vond ik toen al. Een wolk aftershave, dat ook. De ochtenden in de klas waren nauwelijks te harden.
- Meeus, sta recht! Vertel het ons, waarom moest gij lachen?
Hij vond dat het nu wel lang genoeg had geduurd. Hij ging voor zijn trofee.
De stilte in de klas gonsde intussen op het sacrale af. De ogen van alle kinderen strak op mij gericht, ook halvelings en vol perverse verwachting op het mannetje dat alles streng dirigeerde. Meedogenloos belust op spektakel, klaar om luidkeels weer met de meester mee te lachen.
Ik als enige rechtop in mijn bank.
Armen voor de borst gekruist, zoals dat moest toen.
Aarzelende tranen.
Alleen.
Dunne haren, glimmend van de brillantine, strak gebeeldhouwd in een strenge zijstreep, perfect geassorteerd met een strak getrimde streep wenkbrauwen, die zijn scherpe gebogen neus overwelfden. Daarop een vinnig gouden draadbrilletje met gefumeerde glazen. Vanachter dat gelige scherm keek hij me altijd vanuit de hoogte net niet in de ogen.
Vooral wanneer hij me weer eens glimlachend veroordeelde tot alweer een avond of een weekend strafschrijven: “Meeus, vijftien!” Vijftien bladzijden volpennen, bedoelde hij dan. Vijftien bladzijden, daar draaide hij zijn hand niet voor om. Voor hem een seconde om het uit te spreken, voor mij goed voor een hele dag of langer de verontwaardigde toorn van mijn vader. Om van de klappen te zwijgen. Alweer geen Kapitein Zeppos. Alweer geen boek lezen, tekenen of buiten fietsen. Onze Jan hangt het weer uit. Vijftien zinloze bladzijden vol te schrijven tegen de volgende dag. Zonder vlekken, vegen of fouten. Vijftien bladzijden. En vijftien viel dan nog mee.
- Meeuske, ik vraag het u nog één keer, wat viel er te lachen?
Messcherpe, bloedeloze lippen duwden de afhangende mondhoeken in diepe huidplooien die zijn puntige kin omarmden. In die kin een putje waarop hij ongetwijfeld bijzonder trots was. Het onderscheidde hem. Van de rest van het lerarenkorps. Van de gewone puntkinnen.
Als ik eraan terugdenk, zie ik hem vandaag onveranderlijk voor me in een strak, spuuglelijk pak. Het waren natuurlijk de vroege jaren zeventig, maar toch: fel oker met bruingroene ruit, daar moeten zelfs toen al de nodige smaakpapillen van in de gracht gesukkeld zijn.
- Maar meester, niks. Ik heb toch niks gedaan, meester?
Hij verstond als geen ander de kunst je vertrouwen te winnen, je het gevoel te geven dat hij aan jouw kant stond, en tegelijk onmetelijk afstandelijk en onbereikbaar te blijven, zo voor zichzelf een haast goddelijke status creërend. Bij een tienjarige kom je daar vlot mee weg. Zeker als meester. Hij glorieerde. God met een bordveger.
Dan trapte hij je voor een volle klas beenhard onderuit, op een manier waartegen een jongen van tien nog geen begin van een verhaal heeft. En al zeker ik niet. God won altijd. Hij wel.
- Nee Meeuske, dat zeg ik toch niet? Ik vraag alleen wat er dan zo te lachen valt. Het verschil tussen mannen en vrouwen, leg het gewoon eens uit.
Hij voelde instinctmatig waar de angel zat. En hoe diep die zat.
Ik trilde over mijn hele lijf en de tranen rolden in de wollen rolkraag die mijn moeder had gebreid. Warm. Nat. Jeuk. Jeuk vooral. En warm. Armen star voor mijn borst gekruist. De meester hield me gelig in zijn vizier terwijl hij genoot van zijn goddelijkheid. Ik stierf.
- Komt er nog wat van, Meeuske?
- Ik vond het alleen maar grappig, meester, te denken aan een een vrouw met een baard.
Ik flapte het eruit en snikte onbedaarlijk, ergens tussen lachen en wenen. De klas ijzig stil, hield de adem in.
Hij besloot het daarbij te laten deze keer. Uiteindelijk was het onderwerp ook voor hem iets te delicaat om verder door te duwen. Het waren ten slotte de stinkende seventies in een Vlaams, streng katholiek jongenscollege.
Hij trok zijn neus en mond in een zurige grimas die voor een glimlach moest doorgaan. Een puntgezicht. God was genadig, vond god.
- Neem allemaal jullie agenda.
Of hij dat enkel bij mij deed omdat hij om de een of andere reden een pik op mij had, of dat de hele klas op zo'n manier zijn deel kreeg, dat weet ik niet. Maar het ging zo wel een heel jaar onafgebroken door. Het perverse plezier dat ik telkens weer vettig zag blinken achter die gefumeerde brillenglazen, kan ik me vandaag nog zo voor de geest halen.
Ik zal hem nooit vergeten, mijn meester van het vijfde. Dat hij allang goed en wel morsdood is, vind ik alvast een goeie zaak voor al de kinderen die nooit in zijn klas hebben moeten zitten. Ik haat hem nog altijd hartsgrondig, ergens in mijn achterhoofd.
Op een paar ranzige herinneringen en frustraties na, ben ik grotendeels zonder al te veel kleerscheuren doorheen mijn kinderjaren gesukkeld, denk ik.
Wat de meester van het vijfde voorgoed heeft gefnuikt en aan diggelen sloeg in dat tienjarig jongetje zal ik nooit weten.
Stoof ze in de hel, kloothommel.
(mijn medeleven aan zijn nabestaanden)